Toen ik lang geleden uit de kast kwam. Of eigenlijk moet ik
zeggen: toen ik lang geleden uit de kast werd geschopt, dachten veel mensen dat
mijn smaak radicaal zou veranderen. Die mensen hadden ongelijk.
Er bestaat een hardnekkig vooroordeel over de smaak van (en
ik zoom even in) homoseksuele mannen. ‘Wij’ zouden allemaal dol zijn op het
songfestival, disco en ABBA. We kleden ons uitbundig en hangen het liefst elke
week, met geföhnd haar en ons shirt te ver open, in de lampen van een homokroeg
of dansfeest. Als iets glittert vinden we het mooi.
We adoreren Imca Marina, Ria Valk en natuurlijk Willeke
Alberti. We lopen alle musicals af en kunnen alle liedjes foutloos meezingen.
We haten voetbal en wielrennen en alles wat erbij hoort en negeren de Formule 1
bewust. De meeste sport vinden we eigenlijk oninteressant. We kijken liever
naar Drag Race.
We kunnen allemaal beter op hoge hakken lopen dan de meeste
vrouwen. We verkleden ons sowieso graag als vrouw en doen dan onze eigen
make-up.
Natuurlijk ken ik best een aantal homomannen die
voldoet aan dit beeld, maar de overgrote meerderheid past niet in deze mal.
Het vermoeiende is dat niet-homo’s vaak dit stereotype aan
ons probeert op te dringen. Als ik had geweten dat YMCA van de Village People
de soundtrack van mijn leven zou worden, had ik me misschien wel nooit uit de
kast laten schoppen. Ook de positief verraste blikken als ik in een gesprek
laat vallen dat ik al mijn hele leven een fanatieke Ajaxsupporter ben die met
weemoed terugdenkt aan de Meer, kunnen me vaak storen.
Ik herken me dus nauwelijks in het wijdverbreide stereotype
over homomannen en tegelijkertijd vind ik het moeilijk mezelf neer te zetten
als ‘straight-acting’. Dat is een term die, binnen de homowereld, wordt
gebruikt om mannen aan te duiden die hetero-achtig lijken. Iemand als ik dus.
Me verzetten tegen de vooroordelen geeft me altijd een
onbestemd gevoel. Want door me te distantiëren van die homo’s die nadat ze ’s
ochtends hun haar hebben geföhnd een glitter-ontbijt eten en de rest van de dag
meezingen met ABBA en songfestival liedjes, lijk ik er toch een waardeoordeel
over te geven. En dat wil ik niet. Dat voelt als verraad.
Het is niet mijn smaak, maar het zijn wel mijn vrienden en
medestrijders.
Daarom heb ik mezelf inmiddels aangeleerd hoe ik moet
mee-neuriën met een aantal ABBA-liedjes. Ik heb zelfs een keer op een feest op
hoge hakken gelopen (nog pijn van). Maar ik trek mijn grens bij het dansje van
YMCA. Dat kan ik niet en dat ga ik ook nooit leren.